Ik geef regelmatig een rondleiding. Vaak zijn het de kinderen die met hun vader of moeder langskomen. Vader of moeder wil het liefst thuis blijven wonen, de kinderen zien dat het thuis niet meer gaat en maken zich zorgen.
Zo ook deze regenachtige vrijdagmiddag. Moeder komt ‘stúmjend’ binnen, ze wil hier overduidelijk niet zijn. Ik probeer het ijs te breken en zeg lachend: ‘Zo, u heeft er zin in, dat zie ik zo.” Ze steekt van wal dat ze thuis zo mooi woont, een ruim appartement heeft en geen zin heeft om te verhuizen. We praten wat, ik laat haar het huis zien. Langzaam ontdooit ze en ik zie zelfs een glimlach op haar gezicht verschijnen. Haar dochter ziet het helemaal zitten dat haar moeder hier komt wonen, maar ze heeft 1 prangende vraag: “kan mijn moeder hier blijven wonen tot haar dood? Want ik zie het niet zitten dat ze nóg een keer moet verhuizen. Dan heb ik liever dat ze gelijk naar een verpleeghuis gaat.”

Ik snap haar punt. Gelukkig kan ik vertellen dat bijna alle bewoners hier tot hun dood wonen. Ze komen allemaal binnen met een lichte tot matige zorgvraag. Bewoners voelen zich hier thuis en vinden rust. Dat komt door de beschutte woonomgeving (24 uurs toezicht), de aandacht, de gezelligheid, de gemoedelijke sfeer en het lekkere eten. Ik zie elke dag om mee heen dat het daardoor bijna nooit nodig is om naar een verpleeghuis te verhuizen. Maar garanties geven kan ik niet. Een heel enkele keer komt het voor dat het hier niet meer lukt. Bijvoorbeeld omdat een bewoner toch te veel gaat dwalen, de zorg echt te zwaar wordt of omdat iemands gedrag dusdanig verandert dat hij of zij een gevaar vormt voor zichzelf, de andere bewoners of medewerkers.

Ik vertel haar ook dat onze bewoners het juist zo fijn bij ons vinden omdat ze medebewoners om zich heen hebben die ook nog relatief goed zijn. Dat geeft een andere sfeer en een ander contact, dat gun ik ze van harte.

Ondertussen tikt moeder me op de schouder: “Ik wol hjir wol wenje hear.”

Groet, Petra Dol, zorgondernemer Fidesta Stienzerhiem

5 juli 2022